Info-Tafel 3 | Kreis Düren

Niederländisch / Nederlands
Englisch

Deutsch

Im Mai 1947 erschien die Denkschrift „Hürtgenwald und Rurlandnot“ der Kreise Düren und Jülich. In ihr wurden notwendige finanzielle Hilfen angemahnt. [Quelle: Frank Möller]

Nach dem Krieg war die Not in der Nordeifel groß. Nicht nur Städte, Dörfer und Weiler waren zerstört, auch Straßen und Wege konnten nur noch eingeschränkt genutzt werden. Felder und Wälder waren von Schützengräben durchzogen und die Landschaft mit Bombenkratern und Granattrichtern gespickt. Ausgedehnte, von der Wehrmacht angelegte Minenfelder schränkten den Bewegungsraum weiter ein. Die Arbeit der Bauern auf den Äckern war daher gefährlich. Die gesamte Wirtschaft lag darnieder.

Im Mai 1947 erschien die Denkschrift „Hürtgenwald und Rurlandnot“ der Kreise Düren und Jülich. In ihr wurden notwendige finanzielle Hilfen angemahnt. Zwei Jahre später legten die Kreise die Broschüre „Verbrannte Erde“ nach. Sie veranschaulicht mit eindrucksvollen Aufnahmen des Kölner Fotografen Hermann Claasen (1899-1987) den Grad der Kriegszerstörungen in beiden Kreisen.

Zwei Jahre später legten die Kreise die Broschüre „Verbrannte Erde“ nach. Sie veranschaulicht mit eindrucksvollen Aufnahmen des Kölner Fotografen Hermann Claasen (1899-1987) den Grad der Kriegszerstörungen in beiden Kreisen. [Quelle: Frank Möller]

Im Oktober 1948 sickerte durch, dass der Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge eine zentrale Gräberstätte in Vossenack errichten lassen wollte. Vossenack gehörte damals zum Kreis Monschau. Das wiederum rief den Kreis Düren auf den Plan. Die Grenze zwischen beiden Kreisen verlief quer durch das ehemalige Schlachtfeld. Keine der beiden Parteien war bereit, Kriegstote, die auf ihrem Gebiet geborgen wurden, im Nachbarkreis bestatten zu lassen. Es entbrannte sogar ein regelrechter Kampf um einzelne Tote, der in Vorwürfen unbefugten Exhumierens, unerlaubter Prämienzahlungen für sterbliche Überreste und sogar des Leichendiebstahls gipfelte.

Ein Kompromiss in dem Gräberstreit konnte erst gefunden werden, als der Volksbund im Mai 1949 bekannt gab, jeweils eine Kriegsgräberstätte am Rande Vossenacks im Kreis Monschau und nahe Hürtgen im Kreis Düren errichten zu lassen. Beide Standorte lagen gerade einmal vier Kilometer auseinander. Damit war der Konflikt beigelegt. Als Ironie der Geschichte erwies sich später, dass im Zuge einer Kreisreform zu Beginn der 1970er-Jahre beide Kriegsgräberstätten in den alleinigen Zuständigkeitsbereich des Kreises Düren übergingen.

Die Anziehungskraft, die beide Kriegsgräberstätten bereits vor ihrer Fertigstellung entwickelten, war sehr groß. Die touristische Vermarktung führte aber auch zu Konflikten. Spätestens seit bekannt geworden war, dass Bundespräsident Theodor Heuss die Kriegsgräberstätte Hürtgen im August 1952 eröffnen würde, setzte dort ein Besucherstrom ein, der nicht nur die noch ausstehenden Arbeiten behinderte, sondern auch die frischen Anpflanzungen gefährdete.

Niederländisch / Nederlands

Bord 3 Rurlandnot en grafstrijd

Na de oorlog was de nood hoog in de Noord Eifel. Niet alleen steden, dorpen en gehuchten waren verwoest, ook straten en wegen konden nog maar beperkt worden gebruikt. Velden en bossen waren bezaaid met loopgraven en het landschap was doorspekt met bomkraters en granaattrechters. De bewegingsruimte werd nog verder ingeperkt door uitgebreide, door de Wehrmacht aangelegde mijnenvelden. Het werk van de boeren op de akkers was daarom gevaarlijk. De hele economie lag op zijn gat.

In mei 1947 verscheen het memorandum “Hürtgenwald und Rurlandnot” van de districten Düren en Jülich. Hierin werd aangedrongen op noodzakelijke financiële hulp. Twee jaar later voegden de districten de brochure “Verbrannte Erde” toe. Deze maakte met indrukwekkende opnames van fotograaf Hermann Claasen (1899-1987) uit Keulen de mate van verwoesting door de oorlog in beide districten inzichtelijk.

In oktober 1948 sijpelde door dat de Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge een centrale begraafplaats in Vossenack wilde vestigen. Vossenack hoorde destijds bij het district Monschau. Hier kwam opnieuw het district Düren in beeld. De grens tussen beide districten liep dwars door het voormalige slagveld. Geen van beide partijen was bereid om oorlogsdoden in het naburige district te begraven,die in hun gebied waren geborgen. Er ontbrandde zelfs een regelrechte strijd om individuele doden, die ontaardde in beschuldigingen van ongeautoriseerde opgraving, ongeautoriseerde betaling van premies voor overblijfselen en zelfs diefstal van lijken.

Er kon pas een compromis in de gravenstrijd worden gesloten toen de Volksbund in mei 1949 bekendmaakte dat er een oorlogsbegraafplaats aan de rand van Vossenack in het district Monschau en eentje in de buurt van Hürtgen in het district Düren zouden worden gevestigd. Beide locaties lagen maar zo’n vier kilometer van elkaar verwijderd. Daarmee was het conflict bijgelegd. De ironie van de geschiedenis wil later dat beide oorlogsbegraafplaatsen, in het kader van een districtshervorming in het begin van de jaren ‘70 , overgaan naar het exclusieve verantwoordelijkheidsgebied van het district Düren.

De aantrekkingskracht, die beide oorlogsbegraafplaatsen al vóór hun voltooiing ontwikkelden, was zeer groot. De toeristische marketing leidde echter ook tot conflicten. Sinds bekend werd dat bondspresident Theodor Heuss de oorlogsbegraafplaats Hürtgen in augustus 1952 zou openen, kwam er een bezoekersstroom op gang niet niet alleen de nog lopende werkzaamheden hinderde, maar ook de verse aanplant in gevaar bracht.

Englisch

Plaque 3: Rurlandnot and Grave Controversy

After the war, the hardship in the northern Eifel was great. Not only towns, villages and small settlements were destroyed, but also roads and paths could only be used to a limited extent. Fields and forests were crisscrossed by trenches and the landscape was peppered with bomb craters and shell funnels. Extensive minefields laid by the Wehrmacht further restricted the space for movement. The farmers’ work in the fields was therefore dangerous. The entire economy was in ruins.

In May 1947, the memorandum “Hürtgen Forest und Rurlandnot” of the districts of Düren and Jülich was published. It called for the necessary financial aid. Two years later, the districts followed up with the brochure “Verbrannte Erde” (“Scorched Earth”). With impressive photographs by the Cologne photographer Hermann Claasen (1899-1987), it illustrates the degree of war destruction in both districts.

In October 1948 it leaked out that the Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge (German War Graves Commission) wanted to have a central burial ground built in Vossenack. At that time, Vossenack belonged to the Monschau district. This in turn prompted the district of Düren to take action. The border between the two districts ran right through the former battlefield. Neither party was willing to have the bodies of fallen soldiers recovered on its territory buried in the neighboring district. In fact, a full-scale battle broke out over individual corpses, culminating in accusations of unauthorized exhumation, unauthorized payment of premiums for mortal remains, and even body theft.

A compromise in the gravesite dispute could only be found when the War Graves Commission announced in May 1949 that it would erect one war gravesite each on the outskirts of Vossenack in the Monschau district and near Hürtgen in the Düren district. Both sites were just four kilometers apart. This settled the conflict. It later proved to be an irony of history that in the course of a district reform at the beginning of the 1970s both war gravesites became the sole responsibility of the district of Düren.

The attraction that both war gravesites developed even before their completion was very great. However, the tourist marketing also led to conflicts. At the latest since it became known that Federal President Theodor Heuss would open the Hürtgen War Gravesite in August 1952, a stream of visitors began to arrive there, which not only hindered the work still to be done, but also endangered the fresh plantings.

zurück zur Ausstellungs-Übersicht