Info-Tafel 4 | Kreis Düren

Niederländisch / Nederlands
Englisch

Deutsch

Die Kriegsgräberstätte Hürtgen war zum Zeitpunkt ihrer Fertigstellung im August 1952 die größte Anlage dieser Art in der Bundesrepublik. Bauherr und Finanzier war der Landesverband Nordrhein-Westfalen des Volksbunds Deutsche Kriegsgräberfürsorge. Der Volksbund beauftragte 1949 den Garten- und Landschaftsarchitekten Carl Ludwig Schreiber (1903-1976) aus Geilenkirchen mit der Planung und Bauleitung.

Schreiber zählte zu den Architekten, die dem „Heldengedenken“ früherer Jahre kritisch gegenüberstanden und bei der Gestaltung von Kriegsgräberstätten eher einer zurückhaltenden Trauer statt einer Verherrlichung des Soldatentodes Ausdruck verliehen. Entsprechend verzichtete er auch in Hürtgen auf einen axialen Aufbau und auf monumentale Objekte, wie sie in Form der strengen Raumgliederung und des „Sarkophags“ noch auf der Kriegsgräberstätte Vossenack zu finden sind. Sie wurde von Robert Tischler (1885–1959), dem Chefarchitekten des Volksbundes, gestaltet. Schreiber setzte dagegen in Hürtgen auf geschwungene Reihen bei der Anordnung der Kreuze und auf eine harmonische Einbettung der Anlage in die umgebende Landschaft.

Insgesamt plante Carl Ludwig Schreiber in der Nachkriegszeit mehr als 100 Friedhöfe und Kriegsgräberstätten in der Eifel, in der Region Aachen und entlang des Westwalls. Zeitlich parallel zur Anlage in Hürtgen entwarf er auch die Pläne für die Kriegsgräberstätten oberhalb von Gemünd und am Kloster Steinfeld bei Kall.

Bevor die eigentlichen Arbeiten an der Kriegsgräberstätte im Sommer 1950 beginnen konnten, war die Geländeoberfläche von Minen und weiteren Kriegsrückständen gesäubert worden. Die folgenden Arbeiten blieben dennoch riskant, weil bei Grabungen weiterhin damit gerechnet werden musste, auf scharfe Munition und Blindgänger zu stoßen.

Das Gelände selbst war anfangs noch mit Ginster und Gras bewachsen sowie mit zahlreichen zersplitterten Baumstümpfen durchsetzt. Weil es uneben war, mussten zunächst umfangreiche Planierungsarbeiten durchgeführt werden. Die einzelnen Arbeitsabschnitte von der Minensuche bis zur Bepflanzung und Ausrichtung der Doppelkreuze hat Landschaftsarchitekt Schreiber in einem eigenen Beitrag für die Dürener Nachrichten 1952 anschaulich dargestellt: „Trost der lebendigen Natur“. Außerdem veranschaulichen die Fotografien die Entstehung der Kriegsgräberstätte in drei Etappen bis kurz vor der Einweihung 1952.

C. L. Schreiber, Trost der lebendigen Natur. Ein Auszug aus den Dürener Nachrichten vom 16. August 1952. [Quelle: Stadt- und Kreisarchiv Düren]

Text des Artikels in den Dürener Nachrichten vom 16. August 1952

"Das abschreckende, unheimliche Zerstörungsgebiet des Friedhofes wurde von dem tapferen Minensuchkommando mehrmals durchgegangen. Ganze LKW-Ladungen von Sprengstoffen aller Art wurden entfernt. Es folgten die Gärtner mit Planierraupen und Pflug. mit Hacke und Spaten. Die dünne, kostbare Humusbodenschicht wurde schaufelweise gerettet und in langen Mieten kompostiert.

Nach einem sorgfältig ausgearbeiteten Belegungsplan folgten die Umbettungen der in kleineren Dorfanlagen und Feldgräbern bestatteten Soldaten.

Im Frühjahr 1951 begannen die ersten Anpflanzungen einer Auswahl bodenständiger Bäume und Sträucher. Im April-Mai wurden über 100.000 Heidepflanzen gesetzt, im Sommer Wildgräser- und Wildblumensamen gesammelt und anschließend die kahlen, unbegrünten Flächen besäht. Sorgenvoll richteten sich die Augen der Gärtner zum Himmel, sie hofften nur auf eins: auf Regen, auf Regen, auf Regen. Der Sommer 1951 war so erfreulich naß und die Gärtner hatten eine so gute Arbeit geleistet, daß nicht 1 Prozent der Anpflanzungen einging. Die Heide wuchs samt und sonders an. Man brauchte kaum die vorsorglich angelegte Wasserleitung.

Zwischendurch wurden die ersten Grabmale auf den lang geschwungenen Grabreihen aufgestellt. Es sind Doppelkreuze aus hellem Jurakalkstein. Jedes Kreuz trägt sechs Namen in erhabener Schrift. Da wo das Schriftblatt nicht ausgefüllt ist, sind noch Ermittlungen im Gange. Wenn im Laufe der nächsten Zeit eine Identifizierung geglückt ist, so wird der Name des Toten nachträglich eingemeißelt; sonst muß es leider bei dem bitteren Wort UNBEKANNT bleiben. Das aus einem Stück bestehende, gewachsene Grabkreuz drückt etwas aus von jenem Geist der Kameradschaft, in dem unsere Soldaten kämpften und starben.

Das gewaltige fast 7,50 m hohe Hochkreuz am Ende des breiten Rasenweges ist nicht nur optischer, architektonischer und bildhafter Schwerpunkt, sondern auch geistiger Mittelpunkt des großen Soldatenfriedhofes. Die hier fielen, lebten und starben in der Welt des christlichen Abendlandes. Ihre langen Gräberreihen enden alle in diesen Hochkreuzpunkt oder sie schwingen sich um ihn herum. Von der Errichtung eines monumentalen Bauwerkes an irgendeiner Stelle wurde bewußt abgesehen. Auch der schlichte, in Natursteinwerk gefaßte Eingang zeigt keine aufdringliche Architektur im Sinne eines Denkmals. Denn angesichts der Tragik, die sich im Hürtgenwald abgespielt hat und auf dem Friedhof ihren letzten, unverhüllten Ausdruck fand, kann ein noch so künstlerisches Bauwerk oder Mal die Weihe des Ortes nicht fühlbarer machen."

Niederländisch / Nederlands

Bord 4 Ontwerp van de oorlogsbegraafplaats door Carl Ludwig Schreiber

Oorlogsbegraafplaats Hürtgen was op het moment van haar voltooiing in augustus 1952 de grootste in zijn soort in de Bondsrepubliek. Bouwer en financier waren het Landesverband Nordrhein-Westfalen van de Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge. De Volksbund gaf in 1949 de tuin- en landschapsarchitect Carl Ludwig Schreiber (1903-1976)uit Geilenkirchen opdracht voor de planning en leiding van de bouw.

Schreiber behoorde tot de architecten die kritisch waren ten opzichte van de “heroïsche herinneringen” van vroegere jaren en die bij het ontwerpen van oorlogsbegraafplaatsen eerder voor een ingekeerde rouw dan voor een verheerlijking van de dode soldaten kozen. Dienovereenkomstig zag hij ook in Hürtgen af van een axiale opbouw en monumentale objecten, zoals ze in de vorm van de strakke ruimtelijke structuur en de "sarcofaag" nog steeds terug te vinden zijn op de oorlogsbegraafplaats Vossenack. Die werd door Robert Tischler (1885–1959)) de hoofdarchitect van de Volksbund ontworpen. Schreiber vertrouwde daarentegen in Hürtgen op gebogen rijen bij de plaatsing van de kruisen en op een harmonieus opgaan van het complex in het omringende landschap.

In totaal plande Carl Ludwig Schreiber in de naoorlogse periode meer dan 100 kerkhoven en oorlogsbegraafplaatsen in de Eifel, in de regio Aken en langs de Westwall. Parallel met het complex in Hürtgen ontwierp hij ook de plannen voor de oorlogsbegraafplaatsen boven Gemünd en op Kloster Steinfeld bij Kall.

Voordat de eigenlijke werkzaamheden aan de oorlogsbegraafplaats in de zomer van 1950 kon beginnen, was het terrein van mijnen en andere oorlogsrestanten ontdaan. De volgende werkzaamheden bleven echter riskant omdat er bij graafwerkzaamheden verder rekening moest worden dat men scherpe munitie en blindgangers tegen zou kunnen komen.

Het terrein zelf was in het begin nog begroeid met brem en gras en doorspekt met talrijke versplinterde boomstronken. Er moesten eerst omvangrijke egalisatiewerkzaamheden worden uitgevoerd omdat het terrein niet vlak was. Landschapsarchitect Schreiber gaf de afzonderlijke werkfasen van het zoeken naar mijnen tot aan de aanplant en uitlijning van de dubbele kruisen beeldend weer in een apart artikel voor de Dürener Nachrichten in 1952: “Troost van de levende natuur”. Daarnaast maken de foto’s het ontstaan van de oorlogsbegraafplaats in drie etappes tot kort voor de inwijding in 1952 aanschouwelijk.

Het angstaanjagende, griezelige vernietigingsgebied van het kerkhof werd verschillende keren doorlopen door het dappere mijnen-onderzoekscommando. Vrachtwagens vol met allerlei soorten springstoffen werden er afgevoerd. Daarna kwamen de tuinmannen met bulldozers en ploeg, met schoffels en schoppen. De dunne kostbare humus bodemlaag werd schop voor schop gered en in lange hopen gecomposteerd. Na een zorgvuldig uitgewerkt bezettingsplan volgden de herbegrafenissen van de in kleinere dorpscomplexen en veldgraven begraven soldaten.
In het voorjaar van 1951 begon de eerste aanplant van een selectie inheemse bomen en struiken. In april-mei werden meer dan 100.000 heideplanten geplant,in de zomer zaden van wilde grassoorten en wilde bloemen verzameld en vervolgens gezaaid op de niet-groene stukken grond. Bezorgd blikten de tuinmannen naar de hemel, ze hoopten maar op één ding: op regen, regen en nog eens regen. De zomer van 1951 was zo aangenaam nat en de tuinmannen hadden zulk goed werk geleverd, dat niet eens 1 procent van de aanplant verloren ging. De heide groeide overal. Men had de uit voorzorg aangelegde waterleiding bijna niet nodig.
Tussendoor werden de eerste grafstenen op de lange gebogen rijen graven geplaatst. Dit zijn dubbele kruisen uit lichte Jura-kalksteen. Elk kruis draagt zes namen in reliëf. Daar waar nog geen tekst is geplaatst, zijn nog onderzoeken aan de gang. Wanneer in de loop van de tijd een identificatie is gelukt, wordt de naam van de dode nog achteraf in de steen gebeiteld; in andere gevallen moet helaas worden volstaan met het woord ‘UNBEKANNT’. Het eendelige grafkruis, met als het ware in elkaar gegroeide armen en voeten, drukt iets uit van die geest van kameraadschap waarin onze soldaten vochten en stierven.
Het grootse, bijna 7,50 m hoge Hochkreuz aan het einde van het brede graspad is niet alleen een optisch, architectonisch en picturaal zwaartepunt, maar ook het geestelijke middelpunt van het grote soldatenkerkhof. Degenen die hier vielen, leefden en stierven in de wereld van het christelijke Westen. Hun lange rijen graven eindigen allemaal bij dit Hochkreuz-punt of slingeren eromheen. Er werd bewust afgezien van het plaatsen van een monumentaal bouwwerk op een bepaalde plek. Ook de eenvoudige, in natuursteen uitgevoerde ingang toont geen opdringende architectuur in de zin van een gedenkteken. Want met het oog op de tragedie die zich heeft afgespeeld in het Hürtgenwald en die op het kerkhof zijn laatste, onverhulde einde vond, kan een nog zo artistiek bouwwerk of gedenkteken de toewijding van de plaats niet tastbaarder maken.

Englisch

Plaque 4: Design of the War Gravesite by Carl Ludwig Schreiber

At the time of its completion in August 1952, the Hürtgen War Gravesite was the largest facility of its kind in the Federal Republic. The client and financier was the North Rhine-Westphalia regional association of the German War Graves Commission. In 1949, the War Graves Commission commissioned the garden and landscape architect Carl Ludwig Schreiber (1903-1976) from Geilenkirchen with the planning and construction management.

Schreiber was one of the architects who were critical of the “heroic commemoration” of earlier years and, in the design of war gravesites, tended to express a restrained mourning rather than a glorification of soldiers' deaths. Accordingly, in Hürtgen he also refrained from an axial structure and from monumental objects, as they can still be found in the form of the strict room division and the “sarcophagus” at the war gravesite in Vossenack. It was designed by Robert Tischler (1885-1959), the chief architect of the Volksbund. In Hürtgen, on the other hand, Schreiber focused on curved rows in the arrangement of the crosses and on harmoniously embedding the site into its surrounding landscape.

In total, Carl Ludwig Schreiber planned more than 100 cemeteries and war graves in the Eifel, in the Aachen region, and along the Westwall in the post-war period. Parallel to the construction in Hürtgen, he also designed the plans for the war graves above Gemünd and at the Steinfeld monastery near Kall.

Before the actual work on the war gravesite could begin in the summer of 1950, the surface of the site had been cleared of mines and other war residues. The following work nevertheless remained risky, because during excavations it was still to be expected that live ammunition and unexploded ordnance would be encountered.

The site itself was initially still overgrown with gorse and grass and interspersed with numerous splintered tree stumps. Because it was uneven, extensive grading work had to be done first. Landscape architect Schreiber vividly depicted the individual work stages from the search for mines to the planting and alignment of the double crosses in a separate article for the Dürener Nachrichten newspaper in 1952: “Solace of Living Nature”. In addition, the photographs illustrate the creation of the war gravesite in three stages until shortly before the opening in 1952.

The chillingly eerie area of destruction of the gravesite was gone over several times by the brave mine sweeping squad. Whole truckloads of explosives of all kinds were removed. Gardeners followed with bulldozers and plows, hoes, and spades. The thin, precious humus soil was saved by the shovelful and composted in long windrows. According to a carefully worked out interment plan, the reburials of the soldiers buried in smaller village compounds and field graves followed.

In the spring of 1951, the first plantings of a selection of native trees and shrubs began. In April-May over 100,000 heather plants were planted, wild grass and wildflower seeds were collected in the summer, and then the bare, unvegetated areas were sown. The gardeners’ eyes turned to the sky with worry, hoping for only one thing: rain, rain, rain. The summer of 1951 was so pleasantly wet and the gardeners had done such a good job that not 1 percent of the plantings perished. The heath flourished. One hardly needed the precautionary water pipe.

In between the first gravestones were placed on the long, curved rows of graves. These are double crosses made of light Jurassic limestone. Each cross bears six names in raised lettering. Investigations are still underway where the inscription is not filled in. If in the course of the near future an identification is made, the name of the deceased will be subsequently engraved; otherwise, unfortunately, it will have to remain with the bitter word UNKNOWN. The grave cross, consisting of one piece, intertwined, as it were, with arms and feet, expresses something of that spirit of comradeship in which our soldiers fought and died.

The enormous, almost 7.50 meter-tall high cross at the end of the wide lawn path is not only the visual, architectural, and pictorial focal point, but also the spiritual center of the large military gravesite. Those who fell here lived and died in the world of the Christian Occident. Their long rows of graves all end in this high cross point or swing around it. The erection of a monumental structure at any point was deliberately avoided. Even the plain entrance, set in natural stone work, shows no obtrusive architecture in the sense of a monument. For in view of the tragedy that took place in the Hürtgen Forest and that found its last, unveiled expression in the gravesite, a building or painting, no matter how artistic, cannot make the consecration of the place more tangible.

zurück zur Ausstellungs-Übersicht